Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [19]Voor hun ogen zult gij het op de schouders dragen, in donker zult gij het uitbrengen; [20]uw aangezicht zult gij bedekken, dat gij het land niet ziet; want Ik heb u den huize Israels tot een [21]wonderteken gegeven. 19. Zie boven vs.3. 20. Dit betekent dat de koning Zedekia zo snellijk en verslagen zou vluchten om de handen der Chaldeen te ontkomen, dat hij het land door hetwelk hij vluchtte, kwalijk zou zien. Daarna dat Zedekia zijn gezicht benomen zou worden door de verblinding zijner ogen, alzo dat hij het land van Babel niet zou zien. Zie de vervulling, 2 Kon.25:7; Jer.39:7, en Jer.52:11. Ook is bedekking van het aangezicht een teken geweest van schande en droefheid, die men alrede heeft, en van zwarigheid, die te verwachten is. Vergelijk 2 Sam.15:30; Esth.7:8; Jer.14:3. 21. Te weten om te betekenen wat toekomende was, namelijk de ondergang van den koning Zedekia en van de stad Jeruzalem. Alzo onder vs.11, hfdst.24 vs.24. Vergelijk Ps.71:7, met de aantekening.